Milieuvriendelijk tuinieren
is een manier van tuinieren waarbij rekening wordt gehouden met het milieu en de impact van de tuin op de omgeving. Hierbij wordt geprobeerd om op een duurzame en ecologisch verantwoorde manier te tuinieren. Milieuvriendelijk tuinieren houdt onder andere in dat er geen gebruik wordt gemaakt van schadelijke chemicaliën zoals pesticiden en herbiciden. In plaats daarvan wordt gezocht naar natuurlijke alternatieven om onkruid en plagen te bestrijden. Ook wordt er rekening gehouden met de biodiversiteit in de tuin en worden er bijvoorbeeld bloemen geplant om bijen en andere insecten aan te trekken. Verder wordt er bij milieuvriendelijk tuinieren ook gelet op het watergebruik, bijvoorbeeld door het gebruik van regenwater of door het aanleggen van een regenton.
Natuurlijke bodem
Minimale Grondbewerking
Eén van de zwaarste klussen in de moestuin is het omspitten voor de winter, een onnatuurlijk proces om de in het jaar ontstane verdichting van de bodem weer ongedaan te maken. In permacultuur nemen we de bosbodem als voorbeeld waar zonder spitten een bodem met prachtige, losse, humusrijke structuur ontstaat. Het geheim hiervan is een constante bodembedekking van afgevallen blad en andere organische resten. Deze plantenresten voeden het bodemleven dat voor een constante vertering tot humus en voor een goede bodemstructuur zorgt. De afstervende plantenwortels en de gangen van de bodemorganismen zorgen voor een goede doorluchting en drainage. D.m.v. permacultuur wordt dan ook zo weinig mogelijk grondbewerking toegepast. Behalve dat het ons werk bespaart zijn hiervoor nog de volgende argumenten:
Verstoring van bodemleven voorkomen.
Veel van de bodemorganismen leven in de bovenste 5 cm grond en de meeste daarvan zijn essentieel voor een gezonde bodem: De organismen breken vers organisch materiaal af en zetten dit om tot humus. Hierdoor komen minerale voedingsstoffen beschikbaar voor planten. Micro-organismen verbeteren de bodemstructuur doordat ze een soort gel produceren waardoor bodemdeeltjes aan elkaar plakken. Daarnaast houden zij stikstof, koolstof en zwavel uit de lucht vast. Zo wordt er bijdragen aan het voorkomen van plagen van ziekteverwekkers. De meeste bodemorganismen zijn actief in de rhizo sfeer, de omgeving tot 1.5 mm rond de plantenwortels, omdat plantenwortels stoffen afscheiden die micro-organismen stimuleren en voeden. Veel van de bodemorganismen sterven echter af door spitten en ploegen. Voorbeelden van belangrijke bodemorganismen zijn:
Aardwormen
Zijn cruciaal voor de bodemvruchtbaarheid van gematigde streken. Trekken afgestorven plantenresten die op de bodem liggen de grond in. Eten deze op in hun gangen en scheiden een mengsel af van klei, kalk en verteerde organische stof. Aardwormen brengen ook voedsel van de onderste grondlagen naar boven. Daarbij verbeteren hun gangen de drainage, doorluchting en doorwortelbaarheid. Hun uitwerpselen leveren, net als die van springstaarten en mijten, een belangrijke bijdrage aan de aggregaatvorming.
Potwormen.
Voeden zich met dood organisch materiaal, bacteriën en schimmels. Dit geldt ook voor regenwormen, alleen consumeren zij daarnaast ook nog protozoën. Regenwormen zijn tevens de belangrijkste prooi voor weidevogels en een belangrijke voedselbron voor veel andere vogels en mollen. In gezonde grond zijn tot 2 miljoen wormen per hectare aanwezig. Dit komt overeen met 15 kg/ha. In chemisch bewerkt land zijn het er tot 2 kg/ha. Er zijn altijd meer wormen in permanent grasland dan in akkerland, meestal tenminste 1 x zo veel. Grondbewerking is de voornaamste reden van dalende populatiegroottes omdat: het door overmatige oxidatie de hoeveelheid organische stof, het voedsel van de wormen, verkleint en de machines of werktuigen wormen verwonden of direct doden. Op deze manier worden ze ook zichtbaar voor roofdieren met name vogels. Wormengangen worden verwoest. De structuur van de bodem verandert. Groenresten verdwijnen in de bodem terwijl wormen ze juist boven op de bodem zoeken.
Springstaarten.
Springstaarten en mijten voeden zich met schimmels en bacteriën. Een deel kruipt door bestaande gangen; anderen maken zelf gangen en hebben dan invloed op de bodemstructuur. Er zijn ook roofmijten die van andere bodemdieren leven.
Schimmels
Er zijn ook bepaalde schimmelsoorten die relaties vormen met plantenwortels. Ook deze spelen een belangrijke rol in het ter beschikking stellen van nutriënten voor planten. Mycorrhiza is een samenlevingsvorm van schimmels en plantenwortels. De gastheer geeft de schimmel een constante aanvoer van suikers. Daarentegen vergroot de schimmel het oppervlak voor wateropname en worden fosfaat en andere mineralen die uit de grond worden opgenomen, aan de plant geleverd. De Mycorrhiza schimmels scheiden ook groeifactoren af die de wortels stimuleren om te groeien en te vertakken, evenals antibiotica, wat bescherming biedt tegen ziekteverwekkers in de bodem.
Symbiose
De belangrijkste symbioses van schimmels en planten worden geclassificeerd als ectomycorrhiza of arbusculaire mycorrhiza. Bij ectomycorrhiza vormt de zwamvlok (het netwerk van alle schimmeldraden) een dichte koker of mantel over het oppervlak van de wortel. Schimmeldraden strekken zich uit van de mantel tot in de bodem, waarbij ze het oppervlak voor water- en mineraalopname vergroten. De schimmeldraden groeien ook tot in de wortelschors. Deze doordringen de wortelcellen niet, maar vormen een netwerk in de apoplast, of extracellulaire ruimte. Dit vergemakkelijkt de uitwisseling van nutriënten tussen de schimmel en de plant. De apoplast is een ruimte in de plant waar passieve, niet-selectieve diffusie van stoffen plaatsvindt. Het omvat alle celwanden en intercellulaire ruimten. Ongeveer 10% van de plantenfamilies hebben soorten die ectomycorrhiza vormen, waarvan het grootste deel houtachtige planten zijn. ( pijnboom-, spar-, eik-, walnoot-, berk-, wilg- en eucalyptusfamilies).
Schimmels houden elkaar in balans, maar er bestaat ook een balans tussen schimmels en bacteriën in de bodem. Wanneer een bodem slechts een klein aantal schimmels huisvest, maar wel een groot aantal bacteriën, is de balans verstoord. Zo’n verstoring kan met bepaalde meststoffen weer langzaam worden hersteld.
Overig bodemleven
Protozoën zijn eencellige organismen, die op zijn hoogst 0,01 mm groot zijn. Van alle bodemdieren zijn ze verreweg het meest voorkomend in aantal en gewicht. Ze hebben vloeistof nodig om zich voort te bewegen. De bodem moet dus vochtig zijn voor een goede groei. Protozoën voeden zich met name met bacteriën en schimmels en vervullen hierdoor een regulerende rol (overheersende bacterie- en / of schimmelgroepen worden in bedwang gehouden). Bij de vertering van bacteriën en schimmels worden nutriënten vrijgemaakt voor planten.
Van de meercellige dieren in de bodem vormen de aaltjes de grootste groep. De meeste zijn ongeveer 0,5 mm lang, maar sommige soorten kunnen een lengte van 4 mm behalen. Aaltjes hebben vaak een slechte naam in de landbouwsector. Dit is voornamelijk te wijten aan plantparasitaire soorten, die zich voeden met plantenwortels. Het merendeel van de soorten is echter zeer nuttig en voedt zich met bacteriën, schimmels, protozoën en andere aaltjes. Zonder aaltjes wordt het evenwicht van het bodemvoedselweb en de nutriëntenvoorziening verstoord.
De meeste springstaarten en mijten voeden zich met schimmels, maar er komen ook bacterie-eters, planteneters en carnivoren voor. Ze komen voor in poriën in de bodem en zijn net als protozoën en aaltjes zelf niet in staat gangen te graven. Dit maakt ze zeer gevoelig voor allerlei vormen van bodembewerking. De uitwerpselen van springstaarten en mijten leveren een belangrijke bijdrage aan de aggregaatvorming (korrelstructuur) van de bodem.
-
-
Fact-sheets:
-
permacultuur7.5
-
MakkelijkeMoestuin
-
kruidenspiraal
-
Meer over permacultuur is te vinden op: https://www.permacultuurnederland.org/wp/